Psychoanalytisch Woordenboek

Krenking: Copernicus, Darwin, Freud

Walter Schönau

Walter Schönau

Copernicus had de planeet van de mens uit zijn centrale positie in de kosmos verbannen. Darwin had de mens van zijn bevoorrechte positie in de schepping beroofd. En, alsof de mens hierdoor nog niet genoeg vernederd was, ontnam Freud ons ten slotte de illusie dat we tenminste nog heer en meester over ons eigen innerlijk kunnen zijn. Walter Schönau beschrijft hoe Freud zichzelf schaart onder de ‘krenkers’.

Krenking: Copernicus, Darwin, Freud

Wie zich in een encyclopedie of in een ander naslagwerk wil oriënteren over de psychoanalyse zal dikwijls te lezen krijgen, dat Freuds leer een krenking van de mensheid betekent, omdat ze immers heeft moeten constateren dat de mens innerlijk geen baas in eigen huis is. Deze karakterisering is van Freud zelf afkomstig. Tot driemaal toe heeft hij de weerstand die zijn theorie van het onbewuste opriep verklaard als een reactie op de consequentie daarvan, namelijk dat de soevereiniteit over ons innerlijk leven een illusie blijkt te zijn: in het achttiende college van zijn cursus ter inleiding in de psychoanalyse (1917), in het artikel ‘Een moeilijkheid in de psychoanalyse’ uit hetzelfde jaar en ten slotte in een essay geheten ‘De weerstanden tegen de psychoanalyse’ (1925) dat oorspronkelijk in La Revue Juive verscheen. Het verzet tegen de analyse werd daarin deels ook als van antisemitische oorsprong verklaard. 1)


Freud

Daarmee had Freud de beeldvorming van zijn nieuwe leer bij vriend en vijand zelf vastgelegd. ‘Twee grote krenkingen van haar naïeve eigenliefde’ had de mensheid, zo schreef hij, in haar geschiedenis al moeten incasseren door ontdekkingen van de natuurwetenschap, een kosmologische krenking, verbonden met de naam Copernicus, en een biologische, Darwins evolutieleer. En nu moest hij zelf als ‘Dritter im Bunde’ van grote geleerden helaas een derde – psychologische – krenking van ‘de menselijke megalomanie’ eraan toevoegen, de gevoeligste, namelijk dat het Ik slechts een speelbal van onbewuste impulsen, dus geen baas in eigen huis blijkt te zijn.

Deze metafoor moet hem zelf sterk aangesproken hebben; het is bekend dat hij zijn kinderrijke gezin, geheel in de geest van die tijd, patriarchaal bestuurde en in de Weense Berggasse 19 onbetwist ‘Herr im eigenen Hause’ was. Stefan Goldmann heeft aannemelijk gemaakt dat Freud de vergelijking overgenomen heeft van de theoloog Friedrich Wilhelm Hildebrandt, aan wiens boek Der Traum und seine Verwerthung für’s Leben (1875) hij in het inleidende hoofdstuk van Die Traumdeutung refereert.

Hildebrandt nam deel aan het debat over de vraag of we voor onze dromen verantwoordelijk zijn door de vraag te stellen, ‘wer denn eigentlich Herr im Hause bei uns sei’. 2)

Het idee van de drie krenkingen is een standaardcitaat, een topos in de literatuur over de psychoanalyse geworden, veelal instemmend, maar door de tegenstanders honend als bewijs van Freuds eigendunk geciteerd of geparafraseerd. Ernest Jones nam het idee in zijn biografie kritiekloos over, maar Peter Gay vond het toch wel ‘een beetje melodramatisch’. 3) Franz Werfel roemde – geheel in de geest van het citaat – Freud in een brief als de man, die ‘unser Weltgefühl und Wissen von Grund auf revolutioniert hat wie Kopernikus, Kepler oder Newton’. 4) Tegenover Karl Abraham, die oog had voor de impliciete pretenties in de koppeling met grote figuren als Copernicus en Darwin, verdedigde Freud zich wat halfslachtig met het argument dat hij (in De weerstanden) Schopenhauer naar voren had geschoven als de eerste denker die onze vermeende psychische autonomie als een illusie had ontmaskerd. 5) Met zijn theorie van de alomvattende macht van de Wil had de filosoof echter, aldus Freud, de menselijke heteronomie slechts abstract geponeerd, terwijl de psychoanalyse haar concreet had aangetoond en daarom de aversie van de mensen op zich had geladen.

Wie zich gekrenkt voelt is in diepste wezen ‘geraakt’ en reageert op deze ‘krank’ (ziek) makende aanval met de behoefte om terug te slaan. Daar wist Freud zelf van mee te praten. Nooit waren de mensen krenkbaarder dan in de Victoriaanse bourgeoisie van zijn tijd, waarin het duel een algemeen geaccepteerd ritueel voor eerherstel was. Er werd al op leven en dood geduelleerd om – in onze ogen – futiele aanleidingen, bijvoorbeeld als iemand van mening was dat een ander zijn verloofde te lang had aangekeken. Schnitzler heeft er veel over geschreven. Freud (die nooit heeft geduelleerd om zijn eer te redden) had als jood van onbemiddelde afkomst in Wenen van jongs af aan gelegenheid om met krenkingen ervaring op te doen. Een antisemitische belediging van zijn vader waar hij als jongen van hoorde, maakte diepe indruk op hem. Hij lanceerde het idee van de psychoanalyse als ultieme krenking van de mens ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Hoewel hij de oorlog verafschuwde, hoopte hij aanvankelijk vurig op een zege van Duitsland-Oostenrijk. Wie zal het zeggen of de politieke nederlaag die zich toen al begon af te tekenen – of wellicht de Nobelprijs die omstreeks dezelfde tijd aan hem voorbijging eigen gevoelens van gekrenktheid opriepen?

Het zal niet verwonderen dat er door ijverige Freud-filologen ook gezocht is naar de herkomst van het ‘sweeping statement’ dat de mensheid tot bescheidenheid maant en waarmee de schepper van de psychoanalyse zichzelf – zonder valse bescheidenheid – als de Copernicus van de psychologie en de Darwin van het zielenleven afficheerde. Welnu, het lijkt waarschijnlijk dat hij het in één adem noemen van Copernicus enDarwin aan de bioloog en monistisch filosoof Ernst Haeckel heeft ontleend. Haeckel was, evenals Freud, een fervent aanhanger van de evolutieleer en noemde in zijn ontleend. Haeckel was, evenals Freud, een fervent aanhanger van de evolutieleer en noemde in zijn werk beide namen regelmatig in samenhang. 6)


Darwin

Het tekent Freuds zelfbeeld als natuurwetenschapper dat hij zichzelf juist aan dit tweetal toevoegde. Daarmee compenseerde hij, zo mogen we veronderstellen, de krenking van de afwijzing van zijn leer door deze weerstand op zijn beurt te verklaren als voortvloeiend uit het krenkende karakter van zijn desillusionerende beweringen over de macht van het onbewuste. Wat de drie wetenschappelijke revoluties inhoudelijk met elkaar verbond is in mijn ogen – zonder dat hij deze term gebruikte – de antropologische decentrering die de ontdekkingen tot gevolg hadden. Copernicus had de planeet van de mens uit zijn centrale positie in de kosmos verbannen en de mensheid daarmee, onbedoeld, tot een perifeer verschijnsel in het heelal gemaakt. Darwin had, eveneens onbedoeld, de mens van zijn bevoorrechte positie in de schepping beroofd, hem tot dier onder de dieren, tot een toevalsproduct in de biologische evolutie gemaakt. En nu, alsof de mens hierdoor nog niet genoeg vernederd was, ontnam Freud ons ten slotte de illusie dat we tenminste nog heer en meester over ons eigen innerlijk kunnen zijn, iets wat bijvoorbeeld de eeuwenlang aangehangen stoïcijnse leer altijd had verkondigd. Hij decentreerde het Ik door het primaat in het zielenleven aan het onbewuste toe te schrijven en door de functie van het Ik als een voortdurende diplomatieke bemiddeling tussen de eisen van het Es, het Überich en de externe realiteit in de vorm van eindeloze compromissen voor te stellen.

Daarmee schiep hij het ‘grote verhaal’ van de bijdrage van de psychoanalyse aan de volwassenwording van de mensheid die van de wetenschap een aantal lessen in bescheidenheid had gekregen, en die nu afscheid moest nemen van haar vroegere zelfoverschatting als kroon der schepping. Het debat daarover is nog lang niet verstomd, getuige de discussies over de mogelijkheid van een ‘intelligent design’. Door in het voetspoor van Darwin de mensheid haar nobele afstamming, zoals in de Bijbel beschreven, te ontnemen, voorzag hij paradoxaal genoeg zijn eigen leer als het ware van een nobele wetenschappelijke stamboom en maakte van de psychoanalyse de copernicaanse revolutie van de psychologie.

Dat hij met de keuze van deze voorlopers vooral ook geleerden op het oog had die de leerstellingen en het gezag van de Kerk aantastten is geen toeval. Freud zag zichzelf, zoals bekend, als denker in de traditie van de Verlichting, hetgeen ook blijkt uit een interessante passage in zijn antwoord op het verzoek van een journalist om tien goede boeken te noemen (brief van 1 nov. 1906). 7) Uiteindelijk plaatste hij – tot genoegen van zijn Nederlandse lezers – Multatuli met zijn brieven en zijn overige werk bovenaan die lijst. Maar omdat niet duidelijk was of er nu literaire werken of non-fictie-titels bedoeld waren, noemde hij eerst zijn drie favoriete wetenschappelijke publicaties. Dat zijn – het zal nu niet meer verwonderen – boeken van Copernicus en van Darwin met als derde het boek tegen de heksenwaan van de Nederlandse arts Johannes Wier (of Weyer) uit 1577. Dus ruim tien jaar voordat hij publiceerde over de drie krenkingen der mensheid had hij al het rijtje van drie namen in zijn hoofd. Vervolgens heeft hij zich met Wier/Weyer geïdentificeerd en diens naam vervangen door die van hemzelf. Daarmee plaatste hij zichzelf in een traditie van onbevooroordeeld onderzoek.

Wier, een in Grave geboren arts, heeft met zijn boek De praestigiis daemonorum et incantationibus ac veneficiis een belangrijke bijdrage geleverd aan de bestrijding van de heksenprocessen door te betogen dat de behekste vrouwen, die vaak op de brandstapel belandden, niet door de duivel of door demonen bezeten waren, maar aan wanen, dus aan een geestesziekte, leden. Hij hield een pleidooi voor een geneeskundig onderzoek van de beklaagden en bereidde daarmee de weg naar de medicalisering van een sociaal-psychologisch verschijnsel voor, dat destijds als een moreel en demonologisch probleem werd opgevat. Het is bij deze ene vermelding van Wier, één van de voorvaderen van de forensische psychiatrie, gebleven, terwijl de namen van Copernicus en Darwin, zoals we gezien hebben, nog vaak terugkeerden. Wier bezorgde de mensheid niet een krenking en zou dus ook niet in de rij van de die grote geleerden gepast hebben. Maar hij stelde al wel datgene aan de orde wat volgens Freud aan die krenkingen ten grondslag lag: een psychologische decentrering. Want de bezetenen die Wier als arts behandelde waren vrouwen van wie het Ik overduidelijk niet baas was in eigen huis. Een demon had immers, volgens het paradigma van die tijd, bezit genomen van hun ziel. Freud wees al in het begin van zijn loopbaan op de gelijkenis tussen de fantasieën van de Middeleeuwse heksen en hysterische patiënten. 8)


Copernicus

Het door Freud geponeerde beeld van de psychoanalyse als een copernicaanse revolutie binnen de psychologie en de antropologie is ook binnen de psychoanalyse niet klakkeloos overgenomen. Zo heeft Jean Laplanche erop gewezen dat Freud de gedecentreerde positie van het Ik weliswaar al vroeg heeft ingezien, maar later toch vaak terugviel in een theorie van het gecentreerde Ik. 9) Zoals wij, getuige ons taalgebruik en levensgevoel, in diepste wezen ptolemeeërs gebleven zijn en het copernicaanse wereldbeeld alleen intellectueel hebben aanvaard, zo heeft ook Freud zijn copernicaanse inzicht in het primaat van het onbewuste dikwijls vergeten door nieuwe concepten zoals het narcisme, de herhalingsdwang en de agressietheorie binnen een ‘ptolemeïsche’ betooglijn te plaatsen, aldus Laplanche. Freuds ambiguïteit ten aanzien van de door hem zelf geproclameerde copernicaanse omwenteling blijkt bijvoorbeeld uit zijn redenering in Een moeilijkheid in de psychoanalyse. Daarin zien we hoe – uitgerekend in dit klassiek geworden manifest van de heteronomie – een latente tendens te bespeuren is om terug te vallen in de autonomie. Het arme en zwakke Ik, zo lezen we daar, voelt zich overrompeld door een ziekte als door een vreemde invasie en kan zijn verlamming niet begrijpen. De psychoanalyse spreekt het Ik daarop geruststellend toe: ‘Er is niets vreemds in jou gevaren; een deel van je eigen zielenleven heeft zich aan je kennis en de macht van je wil onttrokken.’ En na een lange didactisch-therapeutische uiteenzetting krijgt het Ik dan het advies: ‘Ga jezelf, je diepten binnen en leer jezelf eerst kennen, dan zul je begrijpen waarom je ziek moet worden, en misschien vermijden dat je ziek wordt.’ Ook Freud, aldus Laplanche in zijn deconstructionistische interpretatie van deze passage, ontkent hier de fundamentele vreemdheid van het onbewuste, wil het inperken en bestrijden, in de theorie en in de praktijk, alsof het Ik toch weer baas in eigen huis zou kunnen worden. En zoals bekend had Lacan juist op dit punt felle kritiek op de egopsychologie, die dominant was in de Amerikaanse en mondiale psychoanalyse gedurende tientallen jaren.

 

Door Walter Schönau

 

1 Sigmund Freud, Werken (Nederlandse editie), Deel 7, 449-450; Deel 8, 11-19; Deel 9, 138-148.

2 Stefan Goldmann, ‘Via regia zum Unbewußten’, Freud und die Traumforschung im 19. Jahrhundert. Gießen 2003, 212. Friedrich Wilhelm Hildebrandt, ‘Der Traum und seine Verwerthung für’s Leben’, Leipzig 1875, 55.

3 Ernest Jones, Das Leben und Werk von Sigmund Freud, Band II, Bern etc. 1962, 270. Peter Gay, Freud. Pionier van het moderne leven. Biografie, Amsterdam 2005, 510.

4 Sigmund Freud, Sein Leben in Bildern und Texten, Hrsg. von Ernst Freud u.a. Frankfurt a.M. 1977, 243. Brief van 13.9.1926 aan Freud.

5 Ernest Jones, Das Leben und Werk von Sigmund Freud, Band II, Bern etc. 1962, 270.

6 Lucille B. Ritvo, Darwin’s Influence on Freud. A Tale of Two Sciences, New Haven 1990, 22.

7 Sigmund Freud, Werken (Nederlandse editie), Deel 4, 553-554.

8 Voor een eerste verwijzing: Sigmund Freud, Werken (Nederlandse editie), Deel 1, 19.

9 Jean Laplanche, ‘La révolution copernicienne inachevée’, Paris 1997.

Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: