Psychoanalytisch Woordenboek

Terugblik op mijn analyse: Maaike Meijer

Maaike Meijer

Maaike als jonge lerares, rond 1978.

‘U heeft zich weer flink in de nesten gewerkt’

Deze woorden van haar psychoanalyticus staan in het geheugen gegrift van Maaike Meijer. Wij spraken haar eerder in haar rol als biograaf van de dichteres Vasalis (pseudoniem van de psychiater M. Drooglever Fortuyn-Leenmans). Dat gesprek staat sedert begin december 2013 op de website van het Psychoanalytisch Woordenboek. Ditmaal kijkt Maaike Meijer terug op haar eigen analyse. Zij deed die met Frans De Jonghe – ruim dertig jaar geleden intussen. Hun ‘gesprek’ duurde ongeveer vijf en een half jaar, van haar achtentwintigste tot haar drieëndertigste. Sindsdien heeft zij in moeilijke situaties vaak gedacht: ‘Wat zou De Jonghe hiervan zeggen?’ En ook: ‘Moet ik niet eens teruggaan om hem te bedanken en dingen uit te praten, want niet alles was perfect?’ Ze heeft dat lang niet gedaan. Ze vond het een uitdaging er zelf uit te komen.

Haar aanmeldingsklachten destijds luidden: sombere, melancholische buien die te lang aanhielden, en ‘ik worstelde met de dood van mijn vader, die overleden was in 1960 toen ik elf was. Na zes gesprekken bij de studentenpsycholoog heb ik mij aangemeld bij het Psychoanalytisch Instituut.’ ‘Ik ben opgegroeid in Eindhoven; mijn ouders hadden een goed huwelijk; ik ben de tweede van vier kinderen; ik wilde altijd al een jongen zijn. Vóór mijn twintigste heb ik twee vriendjes gehad maar ik wist al dat ik van vrouwen hield. Ik las Anna Blaman en Andreas Burnier, want op de middelbare school voelde ik me wat dat betreft helemaal alleen: ik kende niemand die “zo” was.’ ‘Mijn analyse,’ vervolgt Maaike, ‘heeft zich pas later uitbetaald: ik kon moeilijke dingen beter het hoofd bieden en ik kon levensproblemen hanteren door de geïnternaliseerde stem van De Jonghe. Ik hoorde hem dan soms weer zeggen: “U heeft uzelf weer flink in de nesten gewerkt, niet?” Kort na de analyse ging het uit met mijn derde geliefde, met wie ik een vijf jaar durende latrelatie had gehad. Ik heb lang geworsteld met die scheiding en ik ben een nacht zelfs echt psychotisch en suïcidaal geweest. Vreselijk. Mijn bovenbuurvrouw heeft mij door die crisis heen gesleept. Ik heb toen wel even gedacht dat ik terug moest naar De Jonghe, maar toch heb ik het toen zelf weten op te lossen.’

‘Karakteristieke uitspraken van De Jonghe herinner ik mij tot op de dag van heden. Bijvoorbeeld: U bent helemaal niet melancholisch, u bent heel boos. Of: Dit overkomt u niet, u doet dit zelf; dit nadat ik glas in een vuilniszak had gestopt en een enorme jaap in mijn hand had opgelopen. Hetzelfde commentaar kreeg ik nadat ik weer eens mijn handtas met alles erin kwijtgeraakt was. Mijn zelfdestructieve kant had De Jonghe goed door. Ik had een berg lievigheid over mijn woede heen gelegd. “Gevoelens zijn waar”, zei De Jonghe, “als je het verschil maar weet te maken tussen voelen en doen. Je mag iemand gerust dood wensen, zolang je hem maar niet doodmaakt.” “Nou, dan ben ik maar een monster”, heb ik gedacht, “ik ga mijn gevoelens accepteren, wat die ook zijn.” Toen ik de eerste keer mijn hond meenam naar de analyse zei De Jonghe: “Ik neem geen honden in analyse; komt u volgende keer terug zonder uw huisdier.” In het begin kwam ik ook vaak te laat voor mijn afspraak; een verzet tegen regels, een weinig effectieve poging om alles naar mijn hand te zetten en de kinderlijke almachtsfantasieën niet op te geven, althans volgens de gesprekken die ik met De Jonghe had.

Tegenwoordig kom ik normaal gesproken altijd op tijd, al tientallen jaren eigenlijk.’ ‘Ik dacht in het begin dat hij mijn lesbisch zijn misschien zou willen “genezen” als orthodox freudiaan, maar dat was niet zo. De Jonghe zei heel nuchter: U bent maar net zo lesbisch als u wilt. Het belangrijkste dat ik bij hem leerde was de vrijheid van de gevoelens. Voelen mag niet alleen, het moet. Ook negatieve gevoelens moeten vrijuit kunnen stromen, ze hebben je iets belangrijks te zeggen. Hij was heel geduldig, maar soms pakte hij door in zijn analyse van mij. Ik vond vooral zijn loyaliteit ontroerend. Hij was er jarenlang, altijd op tijd, aanwezig, betrouwbaar.’

Maaike ervoer de kracht van de gouden regel dat je zolang je in analyse bent, niet werk en/of relatie moet veranderen; je werkt alles door zoals het op dat moment is. ‘De analyse werd vergoed; ik betaalde een kleine eigen bijdrage, die ik best kon betalen met het wachtgeld van mijn eerste baan. Toen ik werkloos was ging hij daar ook vrij direct op in. Waarom werkt u niet, vroeg hij, u bent toch niet ziek. Ik ging weer werken, als lerares in Hilversum; dat was goed: daarvan heb ik veel geleerd.’ ‘De analyse heeft mijn leven veranderd. Dat depressieve ben ik helemaal kwijt. Ik ben een veel vrijer en gelukkiger mens geworden.’ ‘We waren het niet over alles eens. Ik las Jung in die tijd. Na mijn studie wilde ik zelfs jungiaans therapeut worden, maar dat bleek te duur. Het holisme van Jung sprak me aan, al vind ik het nu een soort illusie. De Jonghe had weinig met Jung op. Onze discussies over psychoanalytische theorie waren niet zo geslaagd. Ik vond dat De Jonghe ook niet goed omging met mijn herinneringen aan seksueel misbruik. Het leek alsof hij daarbij een beetje bevroor. Ik kreeg niet de empathie die ik wilde. Ik heb besloten dat hij ook niet perfect was – wie is dat wel? – en dat ik het moest doen met wat hij wel kon.’

De analyse heeft Maaike geholpen doelgericht te gaan werken. Zij studeerde naast haar banen als lerares en journalist af als neerlandicus en literatuurwetenschapper en werkte van 1984 tot 1998 bij Vrouwenstudies Letteren aan de Universiteit Utrecht. Sinds 1998 is zij hoogleraar aan het Centrum voor Gender en Diversiteit van de Universiteit Maastricht. Zij heeft altijd veel affiniteit gehad met ‘moeizame’ auteurs-dichters, bijvoorbeeld Ida Gerhardt en Gerrit Achterberg. Wie wil weten wat feministische tekstkritiek is, leze haar In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie (Amsterdam 1992, 2005). In deze bundel fungeert de psychoanalyse niet als invalshoek; dat is niet een uit de weg gaan van de denkwijze die haar zo veel heeft gebracht maar een kwestie van het literaire materiaal dat zich aandiende. Het boek bevat een analyse van Elsschots Het huwelijk, nog recentelijk in de NRC ‘de beste analyse ooit’ genoemd. Met Frans de Jonghe deelde Maaike – op onderhuidse wijze, want zij spraken nooit over zijn wetenschappelijk werk – de belangstelling voor literatuur. De Jonghe is immers de man die in Eline Vere bij de psychiater(1990) de diagnose stelt inzake Couperus’ papieren heldin Eline Vere uit 1889; zo demonstreert hij de actualiteit van de psychoanalyse! Maaike noemt ook met instemming zijn tekst over de zeven hoofdzonden*.

Een jaar geleden is Maaike Meijer naar De Jonghe teruggegaan; toen hebben zij een lang gesprek gehad. De Jonghe stelde meteen voor ‘je en jij’ tegen elkaar te zeggen. ‘Ik heb hem bedankt en verteld wat de analyse mij gebracht heeft en hoe hij nog steeds in mij werkzaam is. Het was bijzonder om zijn herinneringen aan mij te horen, weer heel andere dan die van mij aan hem. Hij herinnerde zich mijn hondje nog! U was de eerste patiënt die mij zoende bij het afscheid, zei hij. Dat viel me mee van mezelf, want ik was vroeger vreselijk verlegen. Ik wist niet meer dat ik dat gedurfd had.’ Maaike Meijer leeft intussen zesentwintig jaar samen met de liefde van haar leven, Veronie.

Gesprek in Den Haag, Hotel des Indes, 26 oktober 2013.

Hanna Stouten, Harry Stroeken

* De Jonghe F. (1986) De zeven hoofdzonden. In: J. van Everdingen & N. Klazinga (red.), Het getal zeven binnen en buiten de geneeskunde. Utrecht/Antwerpen, Bohn, Scheltema en Holkema, pp. 94-105.

Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: