Psychoanalytisch Woordenboek

Terugblik op mijn analyse: Paul Schnabel

Paul Schnabel

Wij spreken elkaar in de woonkamer van zijn huis te Utrecht waar fraaie schilderijen de wanden sieren. Paul Schnabel kan er desgevraagd ook een toelichting bij geven; hij heeft er verstand van en zichtbaar plezier in. Hij heeft afscheid genomen als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, maar is nog actief op veel terreinen. Hij zit onder andere in het bestuur van het Catharijneconvent te Utrecht, van Boijmans van Beuningen in Rotterdam, is kroonlid van de SER en commissaris van ING Nederland, om een paar dingen te noemen. En hij heeft net voor vijf jaar bijgetekend als Universiteitshoogleraar (Freischwebende Intelligenz) aan de Universiteit Utrecht. “Ik ga wel weer wat afstoten, want misschien heb ik me te zeer proberen in te dekken tegen een mogelijke leegte na het SCP.” Zijn uitstraling is voor zijn leeftijd (geb. 1948) heel jeugdig.

Toen ik voor het eerst aanbelde, stond daar een mevrouw met zo’n schort. Ik dacht: oh nee! Gelukkig bleek het de hulp te zijn.

Het onderwerp van ons gesprek is zijn psychoanalyse die liep van 1980 tot 1988, vier maal per week, bij Marja Emmens (1928 – 2010).

“Acht jaar; je durft het nu bijna niet meer te zeggen, maar ook toen was een echte analyse een uitzondering. De lange duur is in veel gevallen ook echt een contra-indicatie. Ik ben er heel dankbaar voor. Vrede hebben , met wie je bent. Mijn relaties met anderen veranderden. Het behoud van niet starre vitaliteit; leuk vinden wat je doet. Daarna heb ik nooit een nieuwe ‘doorsmeerbeurt’ nodig gevonden of gezocht.

Marja Emmens [wij zeiden natuurlijk altijd U tegen elkaar en gebruikten achternamen] zat en zit in me. Ik kan nu zelf de vragen stellen: wat valt je erbij in? en dergelijke. Marja Emmens was iemand die niet alles voor zoete koek slikte. Geen vertoon, ook niet in de vormgeving van haar praktijk; die inrichting was in de jaren zestig blijven steken. Van sommige dingen wist ze niets: popmuziek, Asterix of Kuifje, geen idee. Ik werkte destijds op het Trimbosinstituut in het Wilhelminapark vlak bij haar huis. Ik liep er tussen de middag heen en heb weinig verzuimd, bijna nooit eigenlijk. Het ontroert hem dat een van de interviewers, met Marja bevriend, wist te vertellen dat zij na de analyse altijd trots was op haar Paul.

Paul SchnabelToen ik eind twintig was liep het niet, ik zat niet lekker in mijn vel, relaties lukten niet, iets klopte er niet. Ik meldde mij aan bij het IMP en werd geïndiceerd voor analyse, maar dat wilde ik niet. Ik had Tilmann Moser gelezen en Alice Miller. Nee, geen drama voor mij! Ik zat een jaar in groepstherapie, waar ik een soort medetherapeut werd. Niet zo’n goed idee en ik heb zelf een verandering aangekaart. Het werd alsnog een analyse. Bij Marja Emmens, van wie ik niets wist. Een mevrouw met een schort voor deed de eerste keer open en ik dacht: nee, toch. Dat bleek gelukkig de hulp te zijn. Mevrouw Emmens had mijn levensbeschrijving niet gelezen; zij liet het mijzelf vertellen.
Tijdens mijn analyse ben ik gepromoveerd, werd ik hoogleraar en kreeg ik een column in de NRC. Met relaties lukte het overigens niet. Tijdens mijn analyse werd ik een keer hevig verliefd, nooit eerder zo hevig, maar dat werd niet beantwoord. Heel jammer, een huilbui, maar verder niet. Nog tijdens mijn analyse heb ik besloten: dat is blijkbaar niet voor mij weggelegd.

Paul SchnabelIk ben de oudste van vier. Mijn ouders kwamen uit Den Haag, maar ik ben opgegroeid in Brabant. Mijn broer spreekt hoog Brabants, ik niet. Er werd in ons gezin met het mes op tafel gediscussieerd. Mijn vader was veel cynischer dan mijn moeder. Rond mijn veertiende was ik mij bewust van mijn homoseksualiteit. Dat was iets waar je toen (1963) zeker niet mee te koop liep. Ik heb dat het eerst aan mijn vader verteld in 1969; hij wist het al heel lang, zei hij. Ja, dat was wel eenzaam. Een belangrijk streven van mij was wel te laten zien: ‘Papa, kijk, ik ben toch een man’. Het is misschien klassiek maar wel waar. Mijn vader is altijd een aanbidder van mijn moeder geweest. Hij was handig, kon alles maken; alleen schilderen deed hij niet. Dat deed hem denken aan het pas geschilderde klaslokaal van de eerste schooldag; mij was meteen duidelijk uit zijn verhaal dat schilderen voor hem associeerde met verlaten worden door moeder. Mijn vader leek dat niet door te hebben. Hij is in mijn analyse duidelijker te voorschijn gekomen dan mijn moeder. Mijn moeder leeft nog, heeft intussen een zeer hoge leeftijd bereikt. Ik kan niet hebben dat iemand iets verkeerds over haar zegt. Ik heb ook geen periode van negatieve overdracht op Marja Emmens gekend. Wat dat betreft had zij soms iets directiever, duidelijker kunnen zijn, maar dat hoorde misschien niet bij haar opvatting van de methode.

Door mijn analyse heb ik meer geleerd mij in te leven in anderen en kreeg ik minder de behoefte mij te verschansen voor anderen en zó op te treden dat ze beducht voor mij werden. Ik voel mij vrijer in mijn spreken al heb ik altijd goed kunnen praten. Ik ben vriendelijker en toegankelijker. Als ik een boekbespreking schrijf bedenk ik: wat doe ik die auteur aan? Dus ik leef mij meer in in de ander, ben sensitiever. Het heeft mij ook geholpen bij het al of niet aannemen van sollicitanten. Ik luister ook naar mijzelf tijdens een gesprek, bijvoorbeeld registreer ik als ik mij verveel; ik weet waar ik op in moet gaan. Het leiden van een organisatie (eerst het Trimbos instituut, later het Planbureau) heeft mij altijd gelegen, maar ik mis het nu niet.
Sedert drie jaar heb ik zangles en dat is heel anders dan het verbale, cognitieve van een analyse, maar ook veel moeilijker voor mij. Informatie kan ik gemakkelijk verwerken en opslaan, maar eenmaal thuis gekomen kan ik het geleerde in de zangles vaak niet meer herhalen. Ik houd erg van muziek, met name van de countertenor. Mijn zangleraar is een countertenor. Hij heeft gezongen bij mijn afscheid van het SCP. De gedachte om zelf te zingen daar is wel even bij mij opgekomen, maar heb ik wijselijk meteen verworpen. Je moet je beperkingen kennen. ik heb een toespraak gehouden en die was wel mooi.
Nee, een relatie is niet voor mij; tijdens mijn analyse was dat al een bewuste keuze. Ik mis soms wel een bepaalde gezelligheid of seksualiteit, natuurlijk. In mijn vriendschappen ben ik trouw.”

***

Tijdens het gesprek komt hij er steeds meer in en Schnabel merkt op: Dit begint een opfrisbeurt van mijn analyse te worden. Bij het afscheid zei mevrouw Emmens destijds: ‘Alleen die objectrelaties…’.

Wij als interviewers concluderen: Ook in een zeer productief leven bij opgewekte stemming kun je niet alles hebben. Blijkbaar kun je zonder ‘n één op één relatie ook een vruchtbaar leven leiden.

Michel van Veen
Harry Stroeken

Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: