Psychoanalytisch Woordenboek

Ik

  • Duits: Ich
  • Engels: ego
  • Frans: moi

Instantie die in Freuds tweede theorie van het psychische apparaat onderscheiden wordt van Es en Boven-Ik. Het Ik bemiddelt tussen de aanspraken van het Es, de bevelen van het Boven-Ik en de eisen der realiteit. ‘Waar Es was, moet Ik worden. Het is cultuurarbeid, ongeveer als de drooglegging van de Zuiderzee’ (Freud, 1933a; 10: 144). Het Ik vormt in het neurotische conflict bij uitstek de afweerpool, en het maakt gebruik van een aantal afweermechanismen. ‘Het Ik is niet de baas in zijn eigen huis’ (Freud, 1917a; 8: 19). Het Ik verhoudt zich tot het Es als een matige ruiter tot zijn paard: ‘Maar tussen Ik en Es doet zich maar al te vaak het niet-ideale geval voor dat de ruiter het ros daarheen moet leiden waar dat zelf heen wil’ (1933a; 10: 141). Men moet onderscheid maken tussen Ik als aanduiding voor de hele persoon, ongeveer samenvallend met het zelf, en anderzijds het Ik als instantie in de persoon dat een samenstel is van identificaties. Zie Karakter.

Literatuur

  • Freud, S. (1917a) ‘Een moeilijkheid in de psychoanalyse’, Werken 8: 11, 13-19.
  • Freud, S. (1933a) ‘Colleges inleiding tot de psychoanalyse. Nieuwe reeks’, Werken 10: 77, 79-232.
Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: