Psychoanalytisch Woordenboek

Egopsychologie

  • Duits: Ich-Psychologie, die
  • Frans: psychologie du moi

Een stroming in de psychoanalyse die voortbouwt op de tweede topiek, met name op Freuds boek Het Ik en het Es (1923b). Freud gebruikt het woord ik-psychologie (onder andere 1933a; 10: 124v). Anna Freud ging hierop door met Het Ik en de afweermechanismen (1936). Essentiële woorden in de egopsychologie zijn: conflictvrije sfeer, adaptatie, realiteitsprincipe en egoautonomie. Egofuncties zoals tot synthese, harmonie of integratie brengen, krijgen de nadruk. Het autonome ego is een ingeboren mentaal apparaat, dat zich onafhankelijk van het Es ontwikkelt. De vroegere nadruk in de psychoanalyse op het belang van de driften is volgens deze gedachtegang fout. Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot ongeveer 1970 was de egopsychologie de dominante stroming in de psychoanalyse en trachtte men haar uit te werken tot een algemene psychologie van het gedrag. In de psychoanalytische techniek betekende de egopsychologie ook minder nadruk op het naar boven brengen van onbewust materiaal door haar nadruk op de analyse van de Ik-functies en van de afweer. Lacan oefende vanaf de jaren vijftig scherpe kritiek op de theorie en praktijk van de egopsychologie, waarbij hij het ego omschreef als een bedrieglijke constructie, een patch-work van imaginaire identificaties. Door de relatie tussen het ego en de ander symmetrisch te noemen, onderstreepte hij de functie van het “ik” als een imaginair object. Judith Kestenberg deelde die kritiek: ‘Ik zette een vraagteken bij de thesis van het autonome ego. Het Es is sindsdien bijna verdwenen uit het spraakgebruik van de psychoanalyse. Hier en daar wordt nog wel gesproken van adaptieve aspect komt voorop te staan. Het autonome ego is een ingeboren mentaal apparaat, dat zich onafhankelijk van het Es ontwikkelt. De vroegere nadruk in de psychoanalyse op het belang van de driften is volgens deze gedachtegang fout. Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot ongeveer 1970 was de egopsychologie de dominante stroming in de psychoanalyse en trachtte men haar uit te werken tot een algemene psychologie van het gedrag. In de psychoanalytische techniek betekende de egopsychologie ook minder nadruk op het naar boven brengen van onbewust materiaal door haar nadruk op de analyse van de Ik-functies en van de afweer. Lacan oefende vanaf de jaren vijftig scherpe kritiek op de theorie en praktijk van de egopsychologie, waarbij hij het ego omschreef als een bedrieglijke constructie, een patch-work van imaginaire identificaties. Door de relatie tussen het ego en de ander symmetrisch te noemen, onderstreepte hij de functie van het “ik” als een imaginair object. Judith Kestenberg deelde die kritiek: ‘Ik zette een vraagteken bij de thesis van het autonome ego. Het Es is sindsdien bijna verdwenen uit het spraakgebruik van de psychoanalyse. Hier en daar wordt nog wel gesproken van driften maar ook die zijn al niet meer modern. Het Es wordt vermeden in de literatuur, alsof het nooit bestaan had’ (Hermans, 1992, 183).

Literatuur

  • Freud, A. (1936) Das Ich und die Abwehrmechanismen. Internationaler Psychoanalytische Verlag, Wenen.
  • Freud, S. (1923b) ‘Het Ik en het Es’, Werken 8: 371, 380-420.
  • Freud, S. (1933a) ‘Colleges inleiding tot de psychoanalyse. Nieuwe reeks’, Werken 10: 77, 79-232.
  • Hermans, L. (1992) Psychoanalyse in Selbstdarstellungen, deel 1. Edition Diskord, Tübingen.
Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: