Psychoanalytisch Woordenboek

Fanon, Frantz

Frantz Fanon (1925-1961) groeit op in een middenklasse gezin met gemengde roots in de havenstad Fort-de-France, hoofdstad van Martinique, een Franse overzeese kolonie. Op het elitaire Lycée Schoelcher beïnvloedt onder meer de dichter-politicus Aimé Césaire zijn ontluikende denken. Als Frans soldaat tijdens de Tweede Wereldoorlog en als student in Parijs maakt Fanon verder kennis met de racistische koloniale uitwassen. Tijdens zijn medicijnenstudie te Lyon vertoeft hij in de collegebanken bij de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty. Bij de start van zijn stage in het Saint Ylie ziekenhuis in de Jura, heeft Fanon behalve de vroege Jacques Lacan ook de bekendste Franse filosofen bestudeerd, waaronder Jean-Paul Sartre. Wanneer hij naar Saint-Alban trekt, de bakermat van de institutionele psychiatrie, maakt de Spaans-Franse psychiater François Tosquelles er grote indruk. Tosquelles was in analyse bij de uit Wenen gevluchte Sándor Eiminder – leerling van Sándor Ferenczi en medewerker van August Aichhorn – en wordt de kritische lezer van Fanons manuscript Essay over de de-aliënatie van de zwarte. Het verschijnt weinig later als Zwarte huid, witte maskers (1952). Dit pièce de résistance vertolkt een uniek insiderperspectief op de koloniale samenleving en ontwikkelt een bijtende kritiek op de imperialistische koloniale psychiatrie. Octave Mannoni en meer bepaald diens Psychologie van de kolonisatie (1950) moeten het daarbij ontgelden. Maar ook de eerste generatie psychoanalytici heeft Fanon vooral lief om hen te kunnen haten.

Fanon neemt Sigmund Freuds, Carl-Gustav Jungs en Alfred Adlers onachtzaamheid voor het cultureel-maatschappelijke perspectief stevig op de korrel. Fanons bibliotheek bevat stevig bewerkte versies van de Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit (1905) en de Vijf colleges (1910). Net als Freud moet ook Jung het in Fanons aantekeningen ontgelden. ‘Smeerlap’, schrijft hij meermaals naast passages waar de zogenaamde ‘primitieve man’ wordt gedefinieerd. Freud benadrukt te eenzijdig de psychogenese van symptomen, aldus Fanon. De veronachtzaming van de sociogenese toont zich onder meer in een kritiek op de freudiaanse droomsymboliek. ‘Soms is een geweer een echt geweer’, stelt Fanon. Aan Adler ontleent Fanon het minderwaardigheidscomplex om vanuit dezelfde premisse de koloniale verstandhouding te deconstrueren. Behalve Freuds oedipuscomplex fileert Fanon eveneens Jungs eurocentrisme inzake het collectief onbewuste. Toch maakt Fanon in de praktijk wel gebruik van Jungs woordassociatietest. In Lacan, die hij leert kennen via Merleau-Ponty’s colleges over de infantiele ontwikkeling en het spiegelstadium, vindt Fanon een intellectuele bondgenoot. Volgens Fanon benadrukt Lacan als geen ander de cultureel-maatschappelijke rol in de subjectvorming. Deze psychiater vormt voor Fanon een antidotum binnen de sterk organicistische Franse psychiatrie, met Henry Ey als prominent vertegenwoordiger.

Eind 1953 wordt Fanon hoofdgeneesheer in het psychiatrisch ziekenhuis van Joinville te Blida in Algerije. Hij wordt er andermaal geconfronteerd met de koloniale psychiatrie, ditmaal via directeur Antoine Porot, de sleutelfiguur van de zogenaamde ‘School van Algiers’. Niet zonder weerstand slaagt Fanon erin om een aangepaste vorm van het institutionele gedachtengoed van Saint-Alban te introduceren. Naast de reductie van de vrijheidsbeperkende maatregelen impliceerde dit bovenal het creëren van een therapeutische gemeenschap, die enkel slaagkans heeft als ze recht doet aan de inheemse mores. 

Wanneer hij in 1956 om politieke redenen Algerije wordt uitgezet, komt Fanon in Tunesië terecht. Hij herneemt er zijn expliciet politieke engagement inzake de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd, evenals zijn psychiatrische activiteit. Aanvankelijk wordt Fanon aangesteld in het Razi psychiatrisch ziekenhuis te La Manouba, een voorstad van Tunis. Net als in Blida botst hij er met de gevestigde orde. Na deze exit komt hij aan het hoofd van de psychiatrische eenheid in het algemeen ziekenhuis Charles-Nicolle in het centrum van Tunis. In deze gastvrije kosmopolitische context bloeit Fanon helemaal op. Hij opent er het eerste psychiatrisch dagziekenhuis. Het koloniale ‘gesticht’ moet samen met het systeem op de schop. Fanon pleit voor ‘vermaatschappelijking van de zorg’ avant la lettre. Niet vanuit een neoliberale logica, maar vanuit een dekoloniale analyse stelt hij de geleefde ervaring van de psychiatrische patiënt centraal.

Tunis betekent voor Fanon een retour à Freud, of correcter: een herontdekking van Ferenczi. Hoewel hij Ferenczi reeds kende via Tosquelles en Lacan, verslindt Fanon nu het beschikbare werk, naast dat van Melanie Klein en Wilhelm Reich. Fanon gaat zelf nooit in analyse, maar overweegt wel een eigen psychotherapeutische behandeling. Hij vestigt de aandacht op de therapeutische betekenis van het gesproken woord en behandelt sommige patiënten volgens de psychoanalytische methode, met centrale aandacht voor de overdracht-tegenoverdracht. Fanons misprijzen voor de koloniale vakgenoten resoneert met Ferenczi’s kritiek op de ‘professionele hypocrisie’. Gefascineerd door diens bespiegelingen over (oorlogs)trauma gaat Fanon de ferencziaanse intersubjectiviteit therapeutisch centraal stellen.

Als ambassadeur van de Algerijnse regering te Ghana in 1960 hangt Fanon zijn doktersjas definitief aan de wilgen. Daarna wordt leukemie bij hem vastgesteld. Opgejaagd door de politieke situatie én zijn gezondheidstoestand dicteert Fanon koortsig zijn laatste boek, het beruchte De verworpenen der aarde. Fanons politiek testament vormt de ultieme aanklacht tegen de koloniale onderdrukking, geschraagd door een heuse psycho(patho)logie van de onderdrukte volkeren. Sartre verzorgt de inleiding. De eerste recensies zal Fanon nog lezen. De faam en de intellectuele erfenis ervan zullen hem ontgaan. Fanon sterft nabij Washington, waar hij wordt behandeld, en vindt later zijn ultieme rustplaats in het lang betrachte onafhankelijke Algerije. 

Literatuur over Frantz Fanon

  • Fanon, F. (1952). Zwarte huid, witte maskers. Vert. J. Holierhoek. Amsterdam: Octavo, 2018. [oorspronkelijk: Peau noire masques blancs. Paris: Seuil]
  • Fanon, F. (1961). De verworpenen der aarde. Vert. H. Meyer. Utrecht/Antwerpen: Bruna, 1971. [oorspronkelijk: Les damnés de la terre. Paris: Maspero]
Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: