Psychoanalytisch Woordenboek

Hollós, Istvàn

Istvàn (Stephan) Hollós (1872-1957) – geboren als Isidor Hesslein – groeit op in Boedapest in een gezin van bescheiden afkomst. Hij studeert geneeskunde in dezelfde stad, die later ook zijn professionele uitvalsbasis blijft. Aanvankelijk werkzaam in een privépraktijk, zwerft hij al snel uit. Hollós doet ervaring op in verschillende provinciale ziekenhuizen in het Oostenrijks-Hongaarse rijk – onder meer in het huidige Roemenië – om dan terug te keren naar Boedapest, en er zich te wijden aan het lot van geesteszieken in de verschillende wijkziekenhuizen. Vanuit een diepgaande sociale bewogenheid vertoont Hollós een groot engagement inzake patiëntenzorg. In Ferenczi, die hij in 1905 ontmoet en die uit een burgerlijker en intellectueler milieu afkomstig is, vindt hij een spirituele bondgenoot die zijn denken verrijkt en verder uitdaagt.

Via Ferenczi, die met Freud in contact komt in 1908, zal Hollós kennis maken met de psychoanalyse. Freuds denken fungeert in Boedapest als de katalysator van een algemene culturele omwenteling. Behalve voor het duiden van Hongaarse culturele fenomenen, wendt Hollós Freuds nieuwe wetenschap aan voor het radicale herdenken van de psychiatrische zorg. Zo betrekt hij de verpleegkundigen in het psychotherapeutische programma en voert hij een opendeurenbeleid in. Behalve in de verbetering van de algemene omstandigheden in psychiatrische instellingen, resulteert dit in een daling van ontsnappingen en suïcides. Wanneer hij samen met Ferenczi, Radó en Ignotus in 1913 de Hongaarse Psychoanalytische Vereniging (HPV) opricht, wordt Hollós haar vicevoorzitter. Behalve bij Freud en Ferenczi gaat Hollós ook in analyse bij Paul Federn, met wie hij de fascinatie voor psychose deelt.

Na zijn diensttijd als legerarts in de Grote Oorlog wordt Hollós hoofdarts van het belangrijkste Hongaarse psychiatrische ziekenhuis, het even buiten Boedapest-centrum gelegen Lipótmező, in de volksmond bekend als het Gele Huis. In deze context legt Hollós zich verder toe op de behandeling van psychotische patiënten. Hollós is daarmee zonder meer een van de eerste analytici – samen met onder meer Sabina Spielrein – die de psychoanalyse aanwendt voor de behandeling van psychoses (Hollós 1914). Met Ferenczi als medestander druist hij daarmee in tegen Freuds overtuiging dat de analyticus “zijn belofte tot genezing niet kan nakomen als de patiënt niet aan hysterie of dwangneurose, maar aan parafrenie lijdt” (Freud 1913c, p. 187). Wanneer Freud in de jaren twintig de psychose verder poogt de differentiëren ten opzichte van de neurosen, doet hij dat tegen de achtergrond van Over de psychoanalyse van de paralytische geestesstoornis (1922), het resultaat van een intense samenwerking tussen Hollós en Ferenczi (Freud 1924b, p. 13).

Hollós’ verschil in visie met Freud komt mooi tot uiting in de briefwisseling naar aanleiding van Búcsúm a Sàrga Hàztól (1927), dat verschijnt na Hollós’ antisemitisch gemotiveerde ontslag als hoofdarts van het Gele Huis in 1925. Federn dringt aan op de Duitse vertaling van het boek, waarin Hollós de fictieve dokter Telemach Pfeiflein aan het woord laat over de ‘bevrijding van de geesteszieken’. Hinter der gelben Mauer (1928) wordt een echte bestseller. Hoewel Freuds antwoord aan Hollós een tijdje op zich laat wachten, laat het zich lezen als de meest expliciete bekentenis van Freuds eigen weerstand jegens de psychose: “Ik hou niet van deze [psychotische] patiënten. […] Zij maken me kwaad en ik ervaar dat ik geïrriteerd word door het feit dat ze zo ver staan van mezelf en van alles wat menselijk is. Dit is een bevreemdende intolerantie die me eerder tot een slechte psychiater maakt. […] Gedraag ik mezelf nu zoals bepaalde artsen zich jaren geleden gedroegen jegens de hysterie?” (Freud 1928; mijn vertaling).

Boedapest ambieerde na de Eerste Wereldoorlog de hoofdstad van de psychoanalyse te worden. De politieke instabiliteit en het toenemende antisemitisme beslissen er echter anders over. Berlijn neemt het commando over. Wanneer Ferenczi in 1933 vroegtijdig sterft, wordt Hollós voorzitter van de HPV. Hollós’ interesse voor het psychotische taalgebruik oriënteert zijn psychoanalytische interesse in die dagen richting de linguïstiek in het algemeen en het menselijke spraakvermogen in het bijzonder. Evenzeer is hij actief betrokken bij de Hongaarse vertaling van Freuds Droomduiding (1935) en van Het Ik en het Es (1937). Op deze manier draagt Hollós tevens bij aan het Hongaarse begrippenapparaat van de freudiaanse psychoanalyse.

Bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog zet Hollós zich als voorzitter van de HPV in voor de evacuatie van zijn Hongaarse collega’s naar onder meer de Verenigde Staten, het Verenigd Koningrijk en Australië. Samen met collega Imre Hermann weigert hij echter zelf om het land te verlaten. Hollós wordt onder de knoet gehouden door de Hongaarse fascisten. Door een tussenkomst van de Zweedse diplomaat Raoul Wallenberg kunnen Hollós en zijn vrouw in 1944 ternauwernood aan de dood met de kogel ontkomen, zoals Hollós schrijft in een bewogen brief aan Federn (Hollós 1946).

Na de oorlog wekt Hollós samen met Hermann de HPV opnieuw tot leven. De wederopstanding is echter van korte duur. In 1948 wordt de beoefening van de psychoanalyse in Hongarije een clandestiene activiteit. Hollós werkt privé, maar gaat ook een tijdje aan de slag op de afdeling psychiatrie-neurologie van het Jánosziekenhuis in Boedapest. De genadeslag voor de Hongaarse psychoanalyse hakt er echter bij Hollós deze keer psychisch zeer diep in. Wanneer zijn echtgenote in 1952 sterft, gaat het met de voorheen nog stoïcijnse Hollós snel bergaf. Een psychotische decompensatie volgt en Hollós wordt gehospitaliseerd. Al snel onderhoudt hij in het ziekenhuis goede contacten met zowel artsen als patiënten en vraagt hij om de opname verder te zetten in zijn geliefde Gele Huis. Hollós sterft er in 1957 op de leeftijd van net geen 85 jaar aan een longontsteking.

Literatuur over Istvàn Hollós

  • Freud, S. (1913c). ‘Verdere adviezen over de analytische techniek (I): Over het inleiden van de behandeling’. Werken 6. Amsterdam: Boom, pp. 184-205.
  • Freud, S. (1924b [1923]). ‘Neurose en psychose’. Werken 9. Amsterdam: Boom, pp. 11-19.
  • Freud, S. (1928). Brief aan Istvàn Hollós (4.10.1928). In: Brabant-Gerő, É. (1986). ‘Introduction: L’ami des fous’. In: Hollós, I. (1986 [1927]), Mes adieux à la maison jaune: Sur la libération des maladies mentaux. Paris: Coq Heron. Origineel: Hollós, I. (1927), Búcsúm a Sàrga Hàztól. Budapest: Genius.
  • Hollós, I. (1914). ‘Psychoanalytische Beleuchtung eines Falles von Dementia Praecox’. Internationale Zeitschrift für Psychoanalyse, 2, 376-385.
  • Hollós, I. & Ferenczi, S. (1922). Zur Psychoanalyse der paralytischen Geisstesstörung. Wien: Internationale Psychoanalytische Verlag.
  • Hollós, I. (1928 [1927]), Hinter der gelben Mauer: Von der Befreiung der Irren. Hrsg. Paul Federn & Heinrich Meng. Stuttgart: Hippokrates Verlag. Origineel: Hollós, I. (1927), Búcsúm a Sàrga Hàztól. Budapest: Genius.
  • Hollós, I. (1946). Brief aan Paul Federn (17.02.1946). In: Federn, E. (1974). ‘Brief eines Entronnenen’. Psyche, 28, 266-268.
Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: