Psychoanalytisch Woordenboek

Migratie

  • Duits: Migration, die

Migratie en vlucht zijn psychoanalytische bezien ontwikkelingsopgaven die extra moeilijk kunnen zijn omdat er in het land van herkomst vaak traumatisering (politiek geweld, intrafamiliaal geweld) heeft plaatsgevonden. Een door traumatisering onveilig basisgevoel wordt versterkt door de onveiligheid van het leven in een nieuw land. Scheiding en verlies kunnen al langer bestaande problematiek versterken. De redenen voor en gevolgen van migratie brengen gedurende lange tijd een hoog stressniveau teweeg. Dit kan afbreuk doen aan het reflectief vermogen waardoor spanningen in het contact met de binnen- en buitenwereld moeilijker  te verdragen zijn, en zijn weerslag hebben op de veiligheid van het gezins- en familieleven.

Onveiligheid in de vroege ouder-kindrelatie en de kansen en spanningen in het nieuwe land kunnen bij tweede of latere generaties allochtonen van invloed zijn op de persoonlijkheidsontwikkeling. Het opgroeien in een werkelijkheid van gesplitste generaties en familie en van in Nederland vaak onverenigbare culturen kan een tendens tot splitsen aanreiken. Bovendien kan dat een ten gevolge van traumatische ontwikkelingsinterferenties al bestaande tendens tot splitsen versterken. Vaak resulteert dit in ernstige identiteitsverwarringen.

 

De laatste jaren komt een groeiend aantal niet-westerse allochtonen van de eerste en de tweede generatie (volwassenen en kinderen) in psychoanalytische behandeling. De patiënten melden zich vaak aan met stemmingsklachten en angstgerelateerde spanningsklachten. Vaak is sprake van grote identiteits- en relatieproblemen die samenhangen met het leven in een ander land en/of in twee culturen. Alle ‘gewone’ psychische klachten en problemen en alle ‘gewone’ ingrediënten van een langdurige psychoanalytische behandeling kunnen bij eerste en latere generaties allochtone patiënten een extra kleur en dimensie krijgen.

 

In het geval van migratie gerelateerde (identiteits)problematiek wordt de binnenwereld van de patiënt veelal gedomineerd door twee gepolariseerde voorstellingen die zijn ontleend aan de cultuur en samenleving van het land van herkomst en aan de moderne Nederlandse cultuur en samenleving.

In het geval van eerste generatie-migranten en vluchtelingen vereenzelvigt de patiënt zich vaak sterk met de westerse verhoudingen en idealen en lijkt hij alle bewuste positieve identificaties met het land en de cultuur van herkomst te hebben losgelaten (‘overaanpassing’), of wordt, omgekeerd, juist rigide vastgehouden aan de geïdealiseerde cultuur en samenleving van het land van herkomst, terwijl identificatie met het nieuwe land vermeden wordt (‘mummificatie’). Zowel in het geval van overaanpassing als mummificatie wordt de discontinuïteit die migratie met zich mee brengt niet erkend en gevoeld. De psychoanalytische therapie beoogt in een proces van reconnecting de innerlijke dialoog te herstellen (of tot stand te brengen) tussen het leven van toen en daar (de kindertijd) en het leven hier en nu (de volwassenheid), zodat de gestagneerde rouw en identiteitsontwikkeling en de (psychische en maatschappelijke) integratie door kunnen gaan.

In het geval van de tweede generatie pendelt de patiënt vaak voortdurend heen en weer tussen twee gepolariseerde innerlijke voorstellingen – van de Nederlandse cultuur en samenleving en die van het land van herkomst. Beide samenlevingen worden beurtelings geïdealiseerd en gedevalueerd. Dit zet de zelfcoherentie sterk onder druk. Vaak leeft de patiënt habitueel in een wereld van geheimen, halve waarheden, schaamte, stiekem doen en doen alsof. De psychoanalytische therapie beoogt de innerlijke samenhang en continuïteit te vergroten door de parallelle werelden te verbinden met gedachten, gevoelens en conflicten.

De transculturele psychoanalytische kindertherapie (ouder-baby/peuterbehandeling) richt zich niet zozeer op het probleemgedrag van het kind of problemen in het ouderschap, maar op het optimaliseren van de relatie tussen het kind en de ouder(s). Dagelijks terugkerende gebeurtenissen zoals slapen, voeden, spelen, eten, naar bed gaan en begrenzen zijn van grote invloed op de vroege ouder-kind relatie en hangen sterk samen met de transgenerationele etnisch-culturele achtergrond van de (groot)ouders en hoe migratieprocessen daarop hebben ingegrepen. In de behandelkamer is de ouder-kindrelatie de patiënt en is de baby of peuter actieve deelnemer aan de therapeutische interactie. De therapeutische interventies zijn erop gericht om concreet gedrag (van het kind, de ouder(s), de therapeut) te koppelen aan gedachten en gevoelens en beogen regulatieprocessen in het kind en de ouder(s) verder tot ontwikkeling te doen komen.

 

Gangbare psychoanalytische zienswijzen en attituden kunnen minder passend zijn in het geval van etnisch-cultureel anders gekleurde belevingswerelden, omgangsvormen en voorstellingen omtrent ziekte, behandeling en genezing. Psychologische reflectie is (vanuit het land van herkomst en van huis uit) vaak minder vanzelfsprekend dan bij autochtone patiënten. Bovendien kan een culturele code van trots, familie-eer en gemeenschapsgevoel een rem zijn op het uiting en betekenis geven aan persoonlijke gevoelens en gedachten, vooral ook ten overstaan van een autochtone buitenstaander (in casu de psychoanalytisch psychotherapeut).

Eerste en volgende generaties migranten zijn vaak opgegroeid met normen ten aanzien van seksualiteit, met een mate van religiositeit, een collectivistisch perspectief en een ongelijkheid in de verhoudingen tussen de seksen, tussen de generaties en tussen hiërarchische posities die bij autochtone Nederlanders niet (meer) gangbaar zijn. Dit heeft implicaties voor de beoordeling van de psychische gezondheid en pathologie en ook voor de therapeutische relatie. Het kan moeilijk zijn om te onderscheiden in hoeverre een versterkte tendens tot splitsen voortkomt uit basale onveiligheid (traumatisering) of is aangereikt en versterkt door het leven in twee onverenigbare werelden. Het is vaak lastig om diagnostisch in te schatten in hoeverre de in Westerse ogen vaak heftige of ingehouden emoties, splitsende tendensen, identiteitsverwarringen, autonomieproblemen en relationele moeilijkheden begrepen moeten worden als ernstige (borderline, narcistische, afhankelijke of vermijdende) persoonlijkheidsproblematiek en in hoeverre vanuit de etnisch-culturele achtergrond. Overmatig pathologiseren kan ertoe leiden dat de patiënt tekort wordt gedaan in de inschatting van zijn adaptief vermogen en therapeutische mogelijkheden, terwijl overmatig culturaliseren ertoe kan leiden dat de pathologie wordt onderschat en vervolgens het therapieverloop teleurstelt.

Overdrachts- en tegenoverdrachtsfenomenen in de behandelkamer kunnen grootschalige maatschappelijke interetnische spanningsverhoudingen tot uitdrukking brengen. Allochtone patiënten (vooral van de tweede of latere) generatie hebben vaak een grote gevoeligheid ontwikkeld voor alles wat op stereotypering en maatschappelijke achterstelling lijkt. Indicatieonderzoek en therapie activeren het gehechtheidsysteem en dat versterkt vaak een al bestaande waakzaamheid voor achterstelling. In combinatie met de bij de autochtone therapeut (als weldenkende Nederlander) bestaande vrees voor racisme en discriminatie, is de omzichtigheid waarmee in de therapeutische relatie met etnisch-culturele verschillen wordt omgegaan groot. Tussen de patiënt en therapeut kan een collusie ontstaan waardoor dit onderwerp buiten de behandelkamer blijft. De onbewuste gezamenlijke vermijding kan het gevoel van onveiligheid in de patiënt vergroten.

De psychoanalytische houding van niet-weten en willen begrijpen past bij uitstek in een transcultureel sensitieve manier van werken en beoogt de aandacht van de patiënt en therapeut maximaal te richten op de binnenwereld van de patiënt en op de therapeutische relatie, met name op de affectieve beleving in het hier en nu. Het verdient aanbeveling het indicatieonderzoek zonodig een langere periode te laten duren en een al meer therapeutisch karakter te geven dan in de reguliere psychoanalytische zorg gebruikelijk is. Het onderkennen en bespreekbaar maken van transculturele misconnecties van de kant van de therapeut is van groot belang om therapeutische ruimte en veiligheid te scheppen. Voor de (vooralsnog) meestal autochtone therapeut geldt dat de eigen (blanke) meerderheidspositie vaak als vanzelfsprekend (‘vanzelfzwijgend’) wordt ervaren. Bewustzijn van de eigen etnisch-culturele meerderheidspositie kan de autochtone behandelaar helpen zich te realiseren welke invloed van die positie uit kan gaan op de allochtone patiënt en op de therapeutische relatie. Het is van belang in de psychoanalytische therapieopleidingen (leertherapie, cursorisch onderwijs, supervisies) hieraan expliciete aandacht te geven. Tenslotte wordt aanbevolen dat de behandelaar deelneemt aan een intervisiegroep waarin transculturele psychoanalytische behandelingen besproken worden.

In de geschiedenis van de psychoanalyse heeft migratie een zeer belangrijke rol gespeeld omdat veel psychoanalytici hebben moeten vluchten voor Hitler cum suis. Dit heeft bijgedragen tot de trek van de psychoanalyse vanuit Europa richting Amerika en tot de overgang van het Duits naar het Engels als eerste voertaal binnen de analytische wereld. Zie bijvoorbeeld Aichhorn, Balint, Kernberg, Kohut. (WoG).

 

Literatuur

  • Gomperts, W.J. en Veen, G.I.E. (red.) (2006). Migratie in psychoanalyse. Over psychoanalytische behandelingen van migranten en vluchtelingen. Assen: Van Gorcum.
  • Meurs, P. & Gailly, A. (red.) (1998). Wortelen in andere aarde. Migrantengezinnen en hulpverleners ontmoeten cultuurverschil. Leuven/Amersfoort: Acco.
  • Thys, M. & Gomperts, W. J. (2009). (Red.) Vergezichten. Transculturele psychoanalyse. Antwerpen/Apeldoorn: Garant
  • Waning, A. van (red.) (1999). Multiculturele samenleving en psychoanalyse. Assen: Van Gorcum.
Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: