Psychoanalytisch Woordenboek

Narcisme (primair/secundair)

  • Duits: Narzissmus, der primäre/sekundäre
  • Frans: narcissisme (primaire/secondaire)

Het woord is afgeleid van Narcissus, de mythische figuur die zijn eigen spiegelbeeld bewonderde in het water, zich te ver vooroverboog, erin viel en verdronk. De term duidt op de liefde die men het beeld van zichzelf toedraagt. Freud (1914c, 1916-17a; 7: 561v) onderscheidt twee soorten. Het primaire narcisme duidt een vroege toestand aan waarin het kind zichzelf bezet met zijn gehele libido, terwijl bij het secundaire narcisme de libido wordt losgemaakt van zijn objecten en wordt teruggetrokken op het Ik. Narcisme betreft dus een ontwikkelingsfase én een type objectrelatie of het ontbreken daarvan. Onder deze gedachtegang zit het idee dat het kind aanvankelijk in zichzelf besloten zou zijn en pas vervolgens relaties zou aangaan. Er zou dus een tegenstelling bestaan tussen investeren in zichzelf en in de ander. In de objectrelatietheorie gaat men er – daarin gesteund door babyobservaties – echter van uit dat de baby vanaf het begin georiënteerd is op zijn/haar verzorgers. Het woord narcisme betreft bij Freud bijna steeds secundair narcisme, dat wil zeggen pathologisch, in de richting van perversie.

In de nieuwe psychoanalytische theorieën is het begrip narcisme sterk gewijzigd en gaat vooral over het gevoel van eigenwaarde. Bij Kohut kan narcisme productief zijn, een noodzakelijke fase in de richting van de gezondheid, en er moet met empathie op worden gereageerd in de behandeling. Voor  Kernberg gaat het bij narcisme vooral om de afweer van agressie en nijd. Bij hem moeten we denken aan fallisch-narcistische personen die zichzelf in een ivoren toren hebben teruggetrokken, die zeer formeel zijn en hun territorium krampachtig verdedigen. Zij kunnen hun behoefte aan veiligheid niet uitspreken, maar ze hebben die wel nodig om zich buiten hun loopgraven te wagen. De behandelaar moet daarvoor soms door een afweer van eerzucht, machthonger en opportunisme heen kijken. Het probleem kan zich ook uiten in de eis om door iedereen geliefd en bewonderd te worden. Gebeurt dat niet, dan kan de betrokkene door een narcistische woede worden overspoeld. Een narcist is vooral bezig met het bééld van zichzelf en de ander, met de buitenkant.

Alice Miller (1981) legt de nadruk op het feit dat narcisten zich volkomen laten leiden door de behoeften van de ander. Het kind heeft soms geen keuze en moet de narcistische ouders naar de ogen zien. Dit kan de enige oplossing zijn bij zeer onempathische ouders. Door superbraaf te zijn kan het kind proberen de ouders alsnog voor zich te interesseren. Zie Compliance.

De definitie van Stolorow (1975) is nog steeds goed bruikbaar. Hij noemt díe mentale activiteit narcistisch, die ertoe dient om de structurele cohesie, de stabiliteit in de tijd en de positieve affectieve kleuring van de zelfrepresentatie, kortom, het zelfgevoel, te handhaven. Als dat zelfgevoel bedreigd is, kan narcistische woede uitbarsten.

De DSM-IV (301.81, p. 343) kenschetst de narcistische persoonlijkheidsstoornis als: ‘Een diepgaand patroon van grootheidsgevoelens (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering en gebrek aan empathie, beginnend in de vroege volwassenheid (…).’

Literatuur

  • APA (1995) Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV. (American Psychiatric Association) Swets & Zeitlinger, Amsterdam/Lisse.
  • Freud, S. (1914c) ‘Ter introductie van het narcisme’, Werken 6: 326, 329-355.
  • Freud, S. (1916-17a) ‘Colleges inleiding tot de psychoanalyse’, Werken 7: 211, 217-606.
  • Miller, A. (1981) Het drama van het begaafde kind. Wereldvenster, Bussum/Antwerpen.
  • Stolorow, R.D. (1975) ‘Toward a functional definition of narcissism’. International Journal of Psycho-Analysis 56, 179-185.
  • Heuves, W. & Nicolai, N.J. (2009) Narcisme. Psychoanalytische beschouwingen. Boom, Amsterdam.
Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: