Psychoanalytisch Woordenboek

Schizofrenie

  • Duits: Schizophrenie, die
  • Frans: schizophrénie

Psychiatrisch ziektebeeld, gekenmerkt door psychotische symptomen als hallucinaties en wanen, dikwijls met bizarre inhouden. Daarnaast komen verkilling en verarming van het initiatief regelmatig voor. Herstel van de psychose naar het premorbide niveau van functioneren treedt niet altijd op. Kraepelin introduceerde voor deze stoornis eind negentiende eeuw de term dementia praecox. Bleuler vatte de ziekteverschijnselen op als een uiting van het verbreken (splitsing) van de associatieve verbindingen tussen mentale inhouden zoals denken en voelen. Bleuler zag deze splitsing als het bepalende mechanisme dat aan velerlei vormen van psychotische symptomen ten grondslag ligt en gebruikte hierom de term schizofrenie. In Freuds praktijk vormden schizofrenen een grote uitzondering. Hij schreef er vooral theoretisch over (1915e). Onder Bleulers ruimere ziekteconcept vallen ook patiënten met een relatief gunstig beloop van hun stoornis. Hierdoor kon, vooral tussen 1950 en 1970, de toepassing van (psychoanalytische) psychotherapie zich bij deze groep patiënten sterk ontwikkelen. Tot op heden is er discussie of schizofrenie wel als afzonderlijke ziekte-eenheid bestaat of dat het hier gaat om een aantal elkaar overlappende, maar wel van elkaar verschillende stoornissen. Zie ook Psychiater. [GZ]

Literatuur

  • Freud, S. (1915e) ‘Het onbewuste’, Werken 7: 60, 65-102.
Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: